Een gebed van Willem Teellinck
Heere God, hemelse Vader, het heeft U behaagd mij te slaan met de verschrikkelijke roede van Uw toorn, [deze ziekte] die al mijn ledematen aantast en mij zeer angstig maakt. Bijna alle mensen zijn hiervoor zeer bevreesd, en zelfs de beste vrienden ontwijken degene die door deze ziekte is aangetast. Ik belijd, Heere, dat Uw straffende hand op mij rechtvaardig is. Ik heb dit en duizendmaal méér verdiend, want ik heb U dikwijls getergd met mijn zonden. Daarom is het zeer rechtvaardig dat U mij met de roede van Uw toorn hebt geslagen.
Ik heb in de omgang met mijn medemensen ook niet alle gelegenheden goed benut om hen te helpen, zoals ik wel had horen te doen. Ja, ik ben zelf van tijd tot tijd voor het zielenleven van mijn bekenden een besmetting geweest door mijn onvoorzichtige levenswandel. Daarom stoot U mij nu ook rechtvaardig uit het gezelschap van mijn bekende vrienden, en moet ik onder vreemden verkeren. Maar Heere, goede God, er is toch genade en barmhartigheid bij U! En al is het dan zo dat deze besmettelijke ziekte mijn vrienden ver van mij weg houdt, en al ben ik verhinderd om onder Uw kinderen te komen, toch heb ik , o Heere, een vrije toegang tot U, mijn God, door Jezus Christus, mijn Heere. Uw liefde voor mij is niet veranderd, al ben ik in een andere toestand terechtgekomen. En hoewel enkele van mijn vrienden zich niet laten zien ondanks dat ik naar hen vraag, U wilt Uw aangezicht voor mij niet verbergen, indien ik slechts een hart heb om U te zoeken door Jezus Christus, mijn Heere. Daarom bid ik U in Zijn Naam om mij toch al mijn zonden te vergeven, die de oorzaak zijn van mijn verdrietige omstandigheden. Zegen ook de middelen, die aangewend worden voor mijn genezing. Leg me toch niet meer op dan ik verdragen kan, en geef me ook altijd lijdzaamheid en geduld in deze zware beproeving.
O, Heere, mijn God, U bent toch een Vader van alle barmhartigheden en een God van alle vertroostingen. Wilt U, nu ik beroofd ben van de troost van veel van mijn vrienden, daarom des te vriendelijker voor mij zijn. Laat de troost van Uw goede Geest aan mij toch mogen vervullen wat mij van de kant van mijn vrienden ontbreekt. Laat mij ook goed voorbereid zijn, o Heere, op het uur van mijn dood. Geef mij een goede strijd te strijden. Sta niet toe dat mijn geestelijke vijand iets tegen mij zou kunnen inbrengen, maar geef liever, o Heere, Uw engelen het bevel om mij steeds gade te slaan en over mij te waken als ik op mijn uiterste lig. Deze ellendige tabernakel van mijn lichaam is nu vol smart, pijn, angst en droefheid. Heere God, als ik daaruit moet scheiden, mag ik dan opgenomen worden in Uw hemelse woning, waar geen smart of pijn kan binnenkomen. Daar zal voor de ziel die hier elk gezelschap moet missen, het heerlijkste gezelschap bijeenkomen, en daar zal voor eeuwig en altijd een volheid van vreugde zijn.
Ach Heere, vergun mij dit toch; ach Heere, verhoor mij; ach Heere, wees mij genadig in leven en in sterven door Jezus Christus, mijn Zaligmaker.
Amen.
Willem Teellinck, Wraeck-sweert, Bepleytende het recht van Gods Verbondt door bloedighe oorloghe, diere tijdt, bleecke pestilentie, Amsterdam: Marten Iansz. Brandt, 1624.